De Interneringskampen in WOII

Interneringskampen in de Tweede Wereldoorlog op de Nederlandse Antillen

Van mei 1940 tot februari 1947 zijn diverse groepen uit Curaçao en Aruba geïnterneerd geweest. Personen die als een ”gevaar voor de rust en veiligheid in het Gebiedsdeel “ waren aangemerkt werden op grond van de wet PB 1940, no. 38, in hechtenis genomen om gedurende de oorlogsperiode of een deel daarvan, geïnterneerd te worden. De interneringen vonden plaats op last van de Procureur Generaal, zonder tussenkomst van een rechter. Vanaf het uitbreken van de oorlog in 1939 werden daartoe voorbereidingen getroffen ingeval Nederland onverhoopt bezet zou worden. Voor de plaats van het interneringskamp werd Bonaire uitgezocht. De lijst met te arresteren personen werd ruim van te voren opgesteld.

Het belangrijkste en grootste kamp, “Playa Pariba”, even ten zuiden van Kralendijk, werd in oktober 1940 opgeleverd.

Er hebben echter meerdere locaties als oorlogsinterneringskamp dienst gedaan. De locaties waren:

  • 3 Schoolgebouwen op Bonaire van mei tot en met oktober 1940;
  • Het genoemde kamp Playa Pariba op Bonaire sinds oktober 1940 tot en met februari 1947;
  • Kamp Guatemala, op de gelijknamige plantage te Bonaire sinds maart 1941 tot mei 1945;
  • Het voormalige quarantainegebouw Plantersrust, op Mundo Nobo te Curaçao van november 1941 tot mei 1945;
  • Een Shell barak te Suffisant, Curaçao, van november 1941 tot 1943;
  • De politiecellen aan het Wilhelminaplein en Rio Canario op Curaçao, respectievelijk van mei tot oktober 1940 en van december 1941 tot januari 1942.

Er zijn 2 groepen geïnterneerd tijdens de oorlog. Allereerst de heterogene groep die aanvankelijk als “gevaar voor rust en veiligheid” werd aangemerkt. Ten tweede was er de groep Joodse vluchtelingen.

De eerste groep die in de dagen na 10 mei 1940 werd opgepakt was samengesteld uit:

  • Alle Duitsers en Oostenrijkers die op op 11 mei 1940 op Curaçao en Aruba woonden. Dit betroffen 202 individuen, onder hen bevonden zich ook Duitse Joden;
  • Alle Duitse schepelingen die zich op 11 mei 1940 in de havens van Willemstad of Oranjestad aan boord van een Duits schip bevonden. Dit betrof 220 individuen. Ze zijn later naar een Engels kamp op Jamaica vervoerd;
  • Een twintigtal als NSB’ers bestempelde Nederlanders. Zij werden allereerst in een speciale politiecel aan het Wilhelminaplein te Curaçao opgesloten voordat ze naar Playa Pariba gingen;
  • Een zestal Italianen. Zij werden voor korte tijd geïnterneerd nadat de Nederlandse Regering had verklaard zich in staat van oorlog met Italië te beschouwen. Van 22 december 1941 tot 14 januari 1942 werd deze groep in de politiecellen van Rio Canario geïnterneerd. Daarna werden ze, met beperkingen, vrijgelaten.

De tweede groep, de groep Joodse vluchtelingen die per boot naar Willemstad waren uitgeweken, zijn in twee verschillende schepen aangekomen.

  • Het Nederlandse schip m.s. “Crijnssen” bracht in juli 1940 17 Joodse vluchtelingen;
  • Het Spaanse schip s.s. “Cabo de Hornos” kon in november 1941 86 Joodse vluchtelingen aan wal zetten. Beide keren konden de vluchtelingen pas na de nodige tegenwerking vanuit Willemstad en na intensief diplomatiek verkeer voet aan wal zetten. De groep die met de m.s. “Crijnssen” aankwam werd vanaf 6 juli 1940 naar kamp Playa Pariba en in maart 1941 naar kamp Guatemala overgebracht. In het laatste kamp gold een minder strikt regime. In augustus 1941 werden ze in beperkte vrijheid gesteld, een jaar later waren ze vrij om te remigreren.

Voor de grote groep van de “Cabo de Hornos” werden op Curaçao aparte interneringskampen ingesteld. De locatie te Suffisant had voorheen als tijdelijke huisvesting gediend voor pas aangekomen Shell-gastarbeiders. Het werd nu ingericht als huisvesting van de mannelijke “Cabo de Hornos” vluchtelingen. Voor de vrouwen en kinderen werd het voormalige quarantainegebouw Plantersrust te Mundo Nobo uitgekozen. De groep van oorspronkelijk 86 “Cabo de Hornos” vluchtelingen is vrij snel verminderd. Een aantal landen had zich bereid verklaard deze Joodse vluchtelingen asiel te verlenen, waaronder de Verenigde Staten, Cuba en Colombia. In december 1941 was hun aantal gedaald tot 76; twee jaar later zaten er nog maar 11 in Plantersrust. Deze laatste groep bleef daar tot het eind van de oorlog. Voor het eind van 1945 zijn er nog eens 6 vertrokken.

Publicatie:
"Wuiven vanaf de Waranda" door Junnes St. Jago, Utrecht, 2007

Foto's in gallery:
nterneringskamp op Bonaire


Prisoner Camps in World War II in the Netherlands Antilles

From May 1940 to February 1947 several groups from Curacao and Aruba have been interned. Persons who were considered as a "threat to peace and security" were taken into custody during the war period. These custodies were based on the law: PB 1940 no. 38 and took place on the orders of the Attorney General, without the intervention of a judge. From the outbreak of war in 1939, preparations were made for this purpose in case the Netherlands would be occupied. Bonaire was chosen for the site of the prisoner camp. The list of people had been prepared well in advance.

The most important and largest camp, "Playa Pariba", just North of Bonaire, was completed in October 1940.

However, there were more camps which served as prisoners camps. The locations were:

  • 3 School buildings on Bonaire from May to October 1940;
  • The camp Playa Pariba on Bonaire since October 1940 to February 1947;
  • Camp Guatemala, on the same plantation in Bonaire since March 1941 to May 1945;
  • The former quarantine building Plantersrust at Mundo Nobo in Curaçao from November 1941 to May 1945;
  • A Shell barrack in Suffisant, Curacao, from November 1941 until 1943;
  • The police cells at the Wilhelminaplein and Rio Canario, Curacao, from May to October 1940 and from December 1941 to January 1942.

There are two groups interned during the war. Firstly, the heterogeneous group that was initially identified as a "threat to peace and security." Secondly, there was the group of Jewish refugees.

The first group consisted of:

  • All Germans and Austrians who lived in Curacao and Aruba on May 11, 1940. This affected 202 individuals, among them were also German Jews;
  • All German sailors who were in the port of Willemstad, or Oranjestad aboard a German ship on May 11, 1940. This included 220 individuals. They were transported to an English camp in Jamaica later on;
  • Twenty individuals labeled as Dutch “NSB-ers” (Dutch political group sympathetic to the Nazi’s). They were first detained in a special police cell at the Wilhelminaplein in Curaçao before they were sent to Playa Pariba;
  • Six Italians. They were interned for a short time after the Dutch Government had declared that it considered itself at war with Italy. From December 22, 1941 to January 14, 1942 this group was detained in the police cells at Rio Canario. After January 14, 1942 they were released with limitations.

The second group, the group of Jewish refugees who had fled to Willemstad by boat, arrived in two boats.

  • The Dutch ship m.s. "Crijnssen" brought 17 Jewish refugees in July 1940;
  • The Spanish ship s.s. "Cabo de Hornos" put 86 Jewish refugees ashore in November 1941. Both ships encountered opposition from Willemstad and only after intense diplomatic negotiations, the refugees were allowed on shore. The M.S. "Crijnssen"- group was transferred to the Playa Pariba camp on July 6, 1940. In March 1941, they were transferred to Camp Guatemala. This camp was subject to a less strict regime. In August 1941 they were given limited freedom, a year later they were free to re-emigrate.

Separate internment camps were instituted in Curacao for the large group of "Cabo de Hornos" refugees. The location Suffisant had previously served as temporary housing for newly arrived Shell immigrants. It was now used for housing the male "Cabo de Hornos" refugees. For the women and children, the former quarantine building Plantersrust to Mundo Nobo was chosen. The number of originally 86 "Cabo de Hornos" refugees quickly reduced. A number of countries had agreed to provide these Jewish refugees asylum, including the United States, Cuba and Colombia. In December 1941 the number had fallen to 76; two years later there were only 11 in Plantersrust. The latter group remained there until the end of the war. Before the end of 1945 another 6 left.

Deze tekst mag alleen worden overgenomen met vermelding van de bron: Nationaal Archief Curaçao.

Foto's