Van de invoering van het Statuut naar de opstand van 30 mei 1969
Politiek is het tijdvak 1955-1969 gekenmerkt door problemen bij het toepassen van het Statuut en de gebeurtenissen rond 30 mei 1969.
In de jaren 1955-1960 werden de eerste ervaringen met de nieuwe rechtsorde opgedaan. In de Nederlandse Antillen dwongen twee politieke aangelegenheden tot een verduidelijking van de inhoud van het Statuut. Deze twee aangelegenheden staan in de Antilliaanse politieke geschiedenis bekend als de kwestie van der Meer (1956) en de kwestie De Wit (1957-1959). Het resultaat van beide kwesties was dat duidelijk gesteld werd dat de gouverneur als landsorgaan geen bevoegdheid meer had.
In deze periode werd ook voor het eerst door de Koninkrijksregering een Algemene Maatregel van Rijksbestuur totstandgebracht. Het hield in dat het bestuurscollege van Curaçao van zijn bevoegdheden vervallen werd verklaard, “wegens grovelijke verwaarlozing van de huishouding van het Eilandgebied” De bevoegdheden van het bestuurscollege werden overgedragen aan gezaghebber Gorsira.
De periode vanaf de beëindiging van de onder curatele stelling van Curaçao tot aan 30 mei 1969 liet een betrekkelijke rust zien in de verhoudingen die op het Statuut gebaseerd waren. De revolte van 30 mei 1969 op Curaçao zou een ommekeer teweegbrengen in het Nederlandse beleid in de Koninkrijksrelaties. Nederland ging meer nadruk leggen op een versnelde onafhankelijkheid van de gebieden in de West.
Op sociaal-economisch gebied ontwikkelden de verhoudingen zich steeds meer in de richting van sterkere afhankelijkheid van Nederlandse hulp en daarmee ook van een groeiende Nederlandse betrokkenheid met het lokaal gevoerde beleid. Gevolg van de economische achteruitgang in de Nederlandse Antillen gepaard gaande met toenemende werkloosheid.
Vrijwel alle foto's zijn uit de collectie Fischer, tenzij anders aangegeven.